In mei leggen alle vogels een ei. Zo ook hier. Het begon met twee verliefde tortelduiven – hoe kan het ook anders – die met takken aan het slepen waren. Vanaf de bank zag ik het allemaal gebeuren. In de voortuin bouwden ze een nest in de wilg. In no time waren ze klaar.
Al na een paar dagen zat mevrouw tortel te broeden. Ik kon het goed zien, want het gebeurde recht voor het raam. Op slechts twee meter hoogte. Ik kon net niet in het nest kijken, daarvoor moest ik naar de slaapkamer van mijn dochter. Vanaf daar zag ik dat er een wit eitje in het nest lag. Ik merkte al snel dat ik niet de enige was die van het schouwspel genoot; een kauw loerde verlekkerd vanuit een conifeer. Ik zou zweren dat hij kwijlde. Op dat moment begon ik mij ernstig zorgen te maken over de beperkte hoogte van de broedplaats, om nog maar te zwijgen over de kwaliteit van het takkenbouwwerkje dat de nodige gaten en kieren vertoonde.
Nee, dan de roodborsten. Zij hadden in de achtertuin gekozen voor een nest op de haardhoutstapel. Lekker veilig onder de overkapping. Hoog en droog. Ze hadden een stevig bouwwerk gemaakt waarin al snel een babyroodborst hongerig zat te schreeuwen. Papa en mama moesten op zoek naar eten, en dat deden ze heel slim. Nadat ik een stuk tuin had omgespit, kwamen ze nieuwsgierig kijken wat er allemaal voor lekkers omhoog was gewoeld. Dat de roodborst ook niet bang is, bleek toen ik op een trapje was geklommen om in het nest te kijken. Daar was paparoodborst niet van gediend en hij vloog tot vlak bij mijn hoofd om me weg te jagen. Alles voor de kleine.
Het kan snel gaan in een vogelleven. Inmiddels is babyroodborst een puberroodborst. Het nest uit, maar nog niet op kamers. Zijn ouders zetten de laatste stappen, zodat hij binnenkort op eigen pootjes kan staan. In de wilg zijn een paar scheve takken alles wat rest van het ingestorte duivennest. Het ei kwam nooit uit. De kauw likte zijn snavel.