Ik stond in de coulissen te wachten. Iemand hing mijn basgitaar om. Nog even en dan zouden we live gaan op televisie. Ik vond de situatie vreemd: ik wist namelijk niet welke nummers we moesten spelen. Vragend keek ik om me heen. Mijn bandgenoten gaven bemoedigende schouderklopjes. Ik berustte in de situatie. Tegen beter weten in probeerde ik met mijn linkerhand de basgitaarhals vast te pakken. Dat ging niet, want mijn pols was gebroken.

Toen werd ik wakker. Het was een droom. Althans. Alles, behalve die gebroken pols. Ik keek naar mijn linkerzijde. Daar lag mijn arm, met op de pols een litteken van vijf centimeter lang. Een pijnscheut. Auw. Wat was er gebeurd?

Vier weken eerder was ik in Frankrijk. Met het gezin waren we naar een camping gereden, iets boven Biarritz. Drie dagen hadden we over de reis gedaan. Eenmaal op de camping hadden we genoten van het zwembad, we waren een dag naar het strand geweest en op de derde dag besloten we naar het plaatsje Capbreton te gaan. Daar was een skatepark – en daar ging het fout. Ik reed. Ik sprong. Ik viel. Er was geen geluid, geen krak, maar ik voelde meteen dat het niet goed was.

Op Google zochten we naar een ziekenhuis. Dat was een halfuurtje rijden. Bij aankomst bleek het helaas een psychiatrisch ziekenhuis te zijn. Dan maar door naar het plaatsje Dax. Daar was gelukkig wel een eerste hulp. Na een paar uur wachten vertelde ik de dokter in mijn beste Engels dat ik was aangevallen door een krokodil, maar dat ik hem van me had afgeslagen. Helaas had ik daarbij mijn pols gebroken. Ik keek de dokter lachend aan, maar toen hij ernstig terugkeek en vroeg wat ik gerookt had, boog ik mijn hoofd en mompelde de waarheid: gevallen van mijn skateboard.

Ik hoopte er met wat gips vanaf te komen. Ik zou dan niet kunnen zwemmen, maar we zouden onze vakantie in ieder geval kunnen vervolgen. ‘Helaas,’ zei de dokter in zijn beste Engels. ‘U moet geopereerd worden. U moet naar huis.’