Aanstaande woensdag is het tien jaar geleden dat Armand overleed. Bekend van zijn lied ‘Ben ik te Min’. Bekend van zijn lange, rode haar. Bekend van de eeuwig smeulende joint in zijn ene hand en de gitaar in de andere.

Ik leerde Armand dertien jaar geleden kennen. We speelden met The Kik op Lowlands en Manus – zoals wij hem mochten noemen – deed een gastoptreden. Hij zong ‘Want er is Niemand’ mee, een nummer van hem dat op ons repertoire stond. Het publiek werd gek toen hij het podium opkwam.

In de daaropvolgende jaren trad Armand wel vaker met ons op en hij veranderde van een collega-muzikant in een goede vriend. Er brak een mooie periode aan waarin we samen muziek maakten, tourden en een album opnamen.

Armand sprak in die tijd vaak en veel. Hij vertelde de mooiste verhalen over zijn belevenissen in de jaren zestig, over zijn ervaringen met drugs, over muziek, over buitenaards leven, en nog veel meer. Het was daarom dat ik hem per mail vroeg of ik zijn biografie mocht schrijven. Hij antwoordde: ‘Sorry dat ik nu pas reageer, maar ik heb het druk met mijn gezondheid. Veel doktergeloop en zo. Wat de biografie betreft: ik werk aan een synopsis en een eerste hoofdstuk. Je bent net te laat eigenlijk.’

Later kwam hij hierop terug. Toen we met hem in de studio zaten om muziek op te nemen, pakte hij mijn arm beet en fluisterde: ‘Jij moet toch mijn biografie gaan schrijven.’ Ik schreef het boek, maar Armand heeft het nooit gezien. Hij stierf een jaar voordat het uitkwam.

De gemeente Eindhoven heeft afgelopen zomer aangekondigd dat er in de nabije toekomst een straat naar Armand wordt vernoemd. Hij wilde na zijn dood herinnerd worden, dus ik denk dat hij hier blij mee zou zijn. Zeker weten doe ik het echter niet. ‘Vernoem een park naar mij, maar bespaar me een straat,’ vertrouwde hij me vlak voor zijn dood toe. Ik vroeg hem waarom. Hij antwoordde: ‘Waarom? Als je ziet wat voor belachelijke patsers hier in de Martin Luther Kingstraat wonen, dan begrijp je mij.’