De katholieke kerk telt zo’n 25.000 heiligen, in meerderheid vrouwen. Hoe houdt je die in hemelsnaam uit elkaar? Door middel van iconografie. Als je deze kenmerkende beeldtaal kunt lezen verrijkt dat een bezoek aan een museum of aan een kerk aanmerkelijk. De heiligen op de schilderijen en beelden – en prentjes in het kerkboek – herken je meteen, zoals bijvoorbeeld Sint-Petrus die altijd zwaait met de sleutel van de hemelpoort of Sint-Christoffel die altijd een kind (het Kindje Jezus) torst op zijn brede schouder. Zo heeft elke heilige zijn eigen kenmerk.
Door Paul Spapens
Sinterklaas is een van de meest populaire van de 25.000 heiligen. Hij is de hoofdpersoon in veel verschillende verhalen en dat zie je terug in zijn rijke iconografie. Een bekend verhaal is als volgt. Een vader had drie dochters in de huwbare leeftijd. Maar hij had heen geld om voor alle drie een bruidsschat te betalen. De kans was levensgroot dat ze daardoor in de prostitutie zouden belanden. Toen kindervriend Sinterklaas – Nicolaas van Myra – dat hoorde gooide hij drie gouden ballen bij het gezin naar binnen. Als een terzijde: hij deed dat anoniem. Daar komt het gebruik vandaan om cadeautjes te geven zonder dat je weet van wie ze afkomstig zijn.
Afbeeldingen van Sinterklaas met drie gouden ballen verwijzen naar dat legendarische verhaal. In de volkscultuur vond dat een mooie vertaling. Tot in de jaren ’50 van de vorige eeuw was een appelsien of een mandarijntje nog iets zeldzaams. In Tilburg werden met name sinaasappelen op de cadeautafel ‘gereden’, rechtstreeks geïnspireerd op die legende.
Geldstukappel
Al even interessant is het volgende gebruik. Ook dit heeft in Tilburg zeker tot in de jaren ’50 bestaan. Dat was toen al behoorlijk uit de oude doos. Vandaar dat je het mee kon maken als je bij grutje op bezoek ging in het bejaardenhuis. Zij was daarmee opgegroeid. Je kreeg van haar een appel met daarin gestoken een geldstuk. Beide waren een verwijzing naar de legende. Met een beetje geluk was dat geldstuk een gulden en was je de koning te rijk. Je zou de brave huisvader op deze Prent van 4 december 1964 zo’n geldstukappel toewensen.
Een uitzonderlijk Tilburgs gebruik bestond nog in 1927, dus bijna een eeuw geleden. Veel Tilburgse gezinnen smulden van een ‘Mik meej vinken’. ‘Mik’ is luxe witbrood. In dit langwerpig gebakken brood – het had wel iets van een cake – werden stokje gestoken. Op die stokjes stonden krakelingvormige stukjes brood waar je met enige fantasie een vogeltje, een vink in kon zien. Dat effect werd versterkt door er krenten, de oogjes, in aan te brengen. Enkele veertjes maakten het beeld compleet.
Hanen op een stok
Voor zover bekend heeft dit gebruik nooit ergens anders bestaan. De herkomst is onbekend. Wel bestaan er overeenkomsten met het gebruik elders in Brabant van ‘hanen op een stok’ die door kinderen op Sinterklaasdag werden meegedragen. Dit leek veel op de Palmpaasstokken. Tilburg heeft niet veel eigen gebak (denk aan de Bossche Bol) wat je als écht iets typisch Tilburgs mee naar een feestje in den lande kunt nemen. Het is maar een suggestie, maar als iets zich hiervoor leent dan is dat toch wel de ‘Mik meej vinken’.
Vinken werden in Tilburg veel in kooitjes gehouden omdat ze zo mooi kunnen zingen. Sinterklaasliedjes zingen is natuurlijk geen specifiek Tilburgs gebruik. Maar aan de vaderlandse Sinterklaasliedjescanon hebben de Fraters van Tilburg wel veel bijgedragen. De Fraters zijn verantwoordelijk voor een rijke Sinterklaasliedjesschat. Een periode met een rijke liedjesoogst was de tijd dat de Fraters de jeugd aan het lezen hebben gekregen. Denk aan Okki en Taptoe en Puk en Muk. Dit lezen en dit zingen kwamen samen in een Frater-Sinterklaaslied op alfabet:
A is de aankomst van U, heilige man
B onze buiging, zo diep als maar kan
C de cantate, gezongen zo fris
D onze dank om u er weer is
Enzovoorts. Maar eenmaal buiten op straat zongen de Tilburgse kinderen een ander lieke:
Sinterklaas is jarig
Zet ‘m op de pot
O, wat stinkt die kerel
Doe de deur op slot…
(PS, mocht de Sint dit horen, je hebt het niet van mij…)
